h

Energie en het dogma van de economische groei.Discussiebijdrage Symposium "Eemshaven en schone kolen".

23 april 2007

Energie en het dogma van de economische groei.Discussiebijdrage Symposium "Eemshaven en schone kolen".

Door: Kees Swagerman en Hermen Damveld

Inleiding
Als de overheid, het bedrijfsleven en onderzoeksinstituten het hebben over de energievraag van de toekomst, dan beweren ze dat de energievraag zal toenemen. Energie is in hun visie namelijk een afgeleide van de economie, en de economie moet groeien. Blijvende economische groei is een onwrikbaar gegeven, maar die groei roept de vraag naar steeds meer energie op. De benodigde hoeveelheden brandstof zijn dan niet aan te slepen, terwijl de voorraden steeds meer op beginnen te raken.
In de energiewereld wordt vaak de term duurzaam of schoon gebruikt. Daarmee geeft men aan: “Als we het maar duurzaam noemen, dan hoeven we niet meer over het energiegebruik na te denken. Bijvoorbeeld de term “schone kolen”. Dit is een kolencentrale waarbij het kooldioxide wordt afgevangen en opgeslagen. Een dergelijke kolencentrale moet volgens sommigen de duurzame oplossing bieden voor het groeiende stroomgebruik. Maar het is geen technologie die je nu ergens kunt kopen. Kernenergie moet volgens anderen het duurzame soelaas bieden. Maar de voorraad uranium is beperkt. Van duurzaamheid kan dan helemaal geen sprake meer zijn, uitgezonderd het kernafval dat duurzaam gevaarlijk blijft.
Alleen door een bewustzijnsverandering, door anders aan te kijken tegen economie, kan een duurzame samenleving bereikt worden. Door groei lijkt het of we in een stabiele maatschappij leven, maar dat is een illusie. In de rest van dit artikel leggen we dit uit.

Inleiding
Als de overheid, het bedrijfsleven en onderzoeksinstituten het hebben over de energievraag van de toekomst, dan beweren ze dat de energievraag zal toenemen. Energie is in hun visie namelijk een afgeleide van de economie, en de economie moet groeien. Blijvende economische groei is een onwrikbaar gegeven, maar die groei roept de vraag naar steeds meer energie op. De benodigde hoeveelheden brandstof zijn dan niet aan te slepen, terwijl de voorraden steeds meer op beginnen te raken.

In de energiewereld wordt vaak de term duurzaam of schoon gebruikt. Daarmee geeft men aan: “Als we het maar duurzaam noemen, dan hoeven we niet meer over het energiegebruik na te denken. Bijvoorbeeld de term “schone kolen”. Dit is een kolencentrale waarbij het kooldioxide wordt afgevangen en opgeslagen. Een dergelijke kolencentrale moet volgens sommigen de duurzame oplossing bieden voor het groeiende stroomgebruik. Maar het is geen technologie die je nu ergens kunt kopen. Kern¬energie moet volgens anderen het duurzame soelaas bieden. Maar de voorraad uranium is beperkt. Van duurzaamheid kan dan helemaal geen sprake meer zijn, uitgezonderd het kernafval dat duurzaam gevaarlijk blijft.
Alleen door een bewustzijnsverandering, door anders aan te kijken tegen economie, kan een duurzame samenleving bereikt worden. Door groei lijkt het of we in een stabiele maatschappij leven, maar dat is een illusie. In de rest van dit artikel leggen we dit uit.

Kloof tussen economie en milieu steeds groter.
Het spanningsveld milieu en economie groeit. De regering gaat - net als overigens de oppositie – uit van een economische groei van 2% per jaar. “Om die groei te combineren met een forse
Duurzaamheidambitie, is een beleidsmatige en maatschappelijke trendbreuk nodig”, stelt het
Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) in een analyse van de milieugevolgen van het regeerakkoord van het kabinet Balkenende-4, dat op 28 februari 2007 verschenen is. De regering wil 500 miljoen uittrekken voor duurzame energie, maar er is zeker 8 tot 9 miljard nodig, concludeert het NMP.
Het MNP maakt voor de analyse gebruik van haar scenariostudie Welvaart en Leefomgeving uit 2006. Van 1970 tot 2002 was de economische groei 2,6% per jaar. Het NMP neemt aan dat die economische groei 2% per jaar zal bedragen tot 2020 én dat het huidige beleid wordt voortgezet. Waar zijn we dan in 2020? Het NMP rekent voor dat het aantal afgelegde kilometers met de auto 24 % hoger zal zijn dan nu. De groei van het energiegebruik zal rond de 20% zijn. De uitstoot van broeikasgassen neemt met ongeveer 10% toe, en dat terwijl de regering juist als doel heeft een vermindering met 30% ten opzichte van 1990.
Om het regeringsbeleid te halen zijn “zeer kostbare maatregelen nodig, vooral in gebouwen
en in de transportsector” stelt het NMP. Al die technische maatregelen zijn niet voldoende om de milieudoelen te halen. Ook het gedrag van mensen moet veranderen, stelt het NMP, maar weet niet hoe dit moet.

Vergelijkbare scenario’s voor het toekomstig energiegebruik waren het uitgangspunt van de door de rege¬ring ingestelde Task Force Energietransitie (TFE). In een in mei 2006 verschenen rapport rekent de TFE ons voor dat het energiegebruik in Nederland zal stijgen van 2500 PetaJoule in 2000 naar 3500 PetaJoule in 2050 (PetaJoule is 1000 maal een miljoen maal een miljoen, dus een 1 met 15 nullen). Een forse stijging van het energiegebruik, vooral als we dat vergelijken met 1960 toen Nederland 1000 PetaJoule gebruikte. Dat roept de vraag op of die stijging door kan gaan en of het verantwoord is. Deze vraag klemt temeer, daar begin april 2007 bleek dat klimaatveranderingen door het toenemende energiegebruik elk continent zal treffen en de allerarmsten het meest

Groeigeloof
Dat de kloof tussen economie en milieu steeds groter wordt, komt door ons groei- of vooruitgangsgeloof.
De welvaart kunnen we beschouwen als het totaal van het aantal producten en diensten die in een jaar gemaakt of geleverd worden. Dit noemen we ook wel het Bruto Nationaal Product (BNP). Toename van dit BNP heet: economische groei. Deze groei wordt vaak gelijk gesteld aan stijging van de welvaart of gewoonweg vooruitgang genoemd. De groei moet via de zogenoemde vrije markt bereikt worden. Zo stelde bijvoorbeeld de Europese Raad van ministers op de bijeenkomst te Brussel op 8 en 9 maart 2007 dat de huidige economische groei “benut (moet) worden om Europa en zijn economie in
een sneller tempo te moderniseren” en dat ”de lidstaten en de EU-instellingen” maatregelen moeten nemen om “de interne markt en het concurrentievermogen te versterken”.
De Europese ministers geloven dat groei en milieu samengaan als ze stellen: “De opwarming van de aarde in combinatie met de noodzaak de continuïteit van de voorziening te waarborgen en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven te verbeteren, maken de invoering van een geïntegreerd energiebeleid dringender dan ooit tevoren.”

Het gaat hier om een geloof dat die vrije markt en het onbeteugelde particuliere bedrijfsleven de meest rationele maatschappelijke krachten zijn. Het is een geloof in een maatschappij waarin materialisme en eigenbelang de hoogste waarden zijn. Het is een maatschappij waarin pensioenfondsen als ABP beleggen in firma’s die clusterbommen maken, omdat dat een hoog rendement geeft, zoals in maart 2007 bleek.
Dit groeidenken sluit aan bij het gangbare economische denken, zo analyseert de cultureel econoom Arjo Klamer in zijn boek “In hemelsnaam”. Het economische denken houdt zich vooral bezig met het probleem van de schaarste. Economie is geworden tot de wetenschap van de keuze, want schaarse middelen dwingen mensen te kiezen. Haar belangrijkste vraag is waarom mensen dit kiezen in plaats van dat. Maar schaarste is niet altijd economisch. Het probleem van Nederland zou ook een gebrek aan vertrouwen of gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel kunnen zijn, stelt Klamer.

Als puntje bij paaltje komt is de neiging groot de economische schaarste te benadrukken en dus oplossingen te zoeken in de economische sfeer. Daarom moet de Nederlandse economie meer groeien, moeten Nederlanders harder en langer werken, zullen de loonstijgingen beperkt blijven, moet Schiphol worden geprivatiseerd en zal er bezuinigd worden op de gezondheidszorg en de sociale voorzieningen. Het zijn vooral economische maatregelen waar het om draait. Voorzover sociale maatregelen aan de orde zijn, gaat het vooral over geweld indammen en optreden tegen misbruik. Gecombineerd met de economische maatregelen, levert dat een verharding van de samenleving op, concludeert Klamer.
Hij vervolgt: waarden als efficiëncy horen bij de tijdsgeest en hoeven daarom niet als waarden benoemd te worden.
Als de overheid energiebedrijven liberaliseert, stelt ze de waarden van de markt boven die van de publieke sfeer. Economische waarden zijn het doel van het beleid geworden. Bij ieder voorstel is de vraag: is het goed voor de economie? Maar alles uit willen drukken in geld en geld vergaren noemt Klamer een onzinnig doel. Geld is niets meer en niets minder dan een middel om andere waarden te realiseren. Uiteindelijk gaat het om iets anders, zoals goede vrienden, de vrijheid om te kiezen, om te kunnen wonen en te gaan waar je wilt. Om persoonlijke en sociale waarden dus. Waarden als liefde, wijsheid, geloof, vrijheid van meningsuiting en godsdienst zijn allemaal uiterst waardevol, maar ze tellen niet mee in de jaarrekeningen van de economie, van het BNP mee. Ze zouden geen goederen zijn. Waar geld mee gemoeid is, daar is waarde. Hoe meer geld iemand voor een goed overheeft, hoe meer waarde deze persoon er blijkbaar aan hecht. Dat zegt de economie. Maar aan de andere kant weten bijvoorbeeld autoverkopers dat ze niet zozeer een auto verkopen alswel een gevoel, een belevenis.
Het streven naar economische groei is een uiting van een cultuur die diep in de westerse maatschappij is geworteld, stelt Klamer. Sommigen stellen zelfs dat groei behoort tot de menselijke natuur. Men gelooft in het algemeen dat de kwaliteit van het leven groter is naarmate men meer heeft. Zoals dat zich op het persoonlijke vlak vertaalt in het streven naar een hoger inkomen, zo vertaalt het zich op bedrijfsniveau en in het economisch beleid in een streven naar groei door meer productie. De president van de Nederlandse Bank, Nout Wellink, zei het in DNB-Magazine van februari 2007 zo: “Groei creëert het geld dat nodig is om problemen op te lossen. Bovendien: als je de groei aan banden wil leggen, leg je de mensen aan banden. Want dan verbied je ze productiever te worden, om uitvindingen te doen. De wil om te groeien zit in de natuur van de mens.”
Het is inderdaad een gegeven dat een individu zich wil ontwikkelen, wil groeien. Wellink schakelt dit gelijk aan economische groei van de samenleving als geheel. Hij heeft oog voor economische waarden en heeft niet in de gaten dat het – zoals Klamer schrijft – uiteindelijk om iets andere waarden gaat. Daarom is de conclusie van Wellink niet juist.

In de markt heersen – zo kunnen we concluderen - waarden als efficiëntie, ongelijkheid, instabiliteit, moordende concurrentie. Bij de overheid gaat het meer om solidariteit, een zorgzame samenleving en sociale zekerheid. De overheersing van het economische en de nadruk op economische groei is in feite strijdig met een goede samenleving.

Groei loopt vast
De groei met een vast percentage betekent dat de productie verdubbelt na een bepaald aantal jaren. Bij een groei van 2,9% per jaar is de productie over 25 jaar het dubbele van nu. Weer 25 jaar later is de productie vier keer zo groot als nu. Voor de productie hebben we grondstoffen en energie nodig. Hoe hoger de economische groei, hoe meer energie nodig is, leert de geschiedenis.
De groei leidt onvermijdelijk tot problemen. De energievoorra¬den nemen dan in hoog tempo af. We kunnen dat illustreren aan de hand van een rekenvoorbeeld. Stel dat de energievoorraad 800 jaar is op basis van het gebruik van nu. Als het energie¬gebruik niet zou groeien, zou men dus voor 800 jaar brandstof hebben. Deze voorraad gaat 142 jaar mee als het gebruik jaarlijks met 2% toeneemt en nog maar 74 jaar bij 5% groei per jaar. In een situatie met groei van de vraag naar energie bij afnemende voorraden komen we in de problemen.
Overigens: als het energiegebruik van de Westerse wereld voor alle bewoners van de aarde zou gaan gelden, zou het gebruik van olie, gas en kolen wereldwijd met een factor acht groeien. Bestaande voorraden energie gaan er dan in een nog hoger tempo door.
Auto's rijden nu op benzine. Als alternatief voor benzine noemen beleidsmakers steeds vaker water¬stof : dat moet de alternatieve energie voor de toekomst worden. Waterstof komt echter in de natuur niet voor, men moet het maken. Dat kan door de elektrolyse van water. Daarvoor is veel elektriciteit nodig: als alle Nederlandse auto’s die er nu rond rijden over zouden schakelen op waterstof verdubbelt het huidige stroomgebruik. Om die stroom op te wekken via zon of wind is een bijna onmogelijke opgave. Wind is nu goed voor ongeveer 4% en zon voor 0,1% van het Nederlandse elektriciteitsgebruik (Technisch Weekblad, 14 maart 2001 en 20 januari 2007). Internationaal stelt bijvoorbeeld het International Energy Agency dat zon de toekomst heeft, vooral via zonnepanelen in woestijnen: als de helft van de woestijnen vol wordt gelegd met zonnepanelen kan daar 17 keer de wereld-energievraag mee worden gedekt (Technisch Weekblad, 31 maart 2007). Maar die stroom moet dan wel uit de woestijn naar de gebruikers in bijvoorbeeld Nederland worden vervoerd en het zal nog lang duren voordat het zover is, als Nederland het al wil (Dagblad van het Noorden, 3 maart 2007). Bovendien hebben we het hier alleen over stroom. De huishoudens in Nederland gebruiken aardgas voor de verwarming en voor het koken. Overschakeling op verwarming en koken op stroom betekent een geweldige maatschappelijke ingreep.

Oplossing kernenergie?
De samenleving werd begin jaren 70 via de oliecrisis geconfronteerd met de eindigheid van de energievoorraden. De regering noemde - net als nu - kernenergie een antwoord op de energiecrisis, daarbij even vergetend dat ook de voorraad uranium beperkt is. Tussen 1970 en 1975 besloot Nederland tot deelname aan de snelle kweekreactor in Kalkar (intussen omgevormd tot pretpark), de bouw van een kerncentra¬le aan de Eemshaven (staat nog steeds op de lijst van vesti¬gingsplaatsen) en tot voorbereidingen voor proefboringen voor opslag van kernafval in zoutkoepels (nog steeds actueel). Dat bij kernenergie radioactief afval ontstaat dat zeker een miljoen jaar lang gevaarlijk blijft, is een kwestie waar de centrale overheid in feite aan voorbijgaat. Kernafval blijft echter wel een duurzaam probleem. In maart 2007 bleek bovendien uit Gronings onderzoek dat radioactiviteit het zout kan ontleden in losse natrium- en chloordeeltjes, die samen ‘knalzout’ vormen dat kan exploderen.

Oplossing ‘schone’ kolencentrales?
Tegenwoordig heeft men de mond vol van goedkope stroom uit schone kolen. Daar bedoelt men mee dat het kooldioxide wordt afgevangen en opgeslagen. Dat is echter geen technologie die je nu ergens kunt kopen. Tijdens een bijeenkomst in Groningen op 23 januari j.l. zei Van Werven, directeur van Energy Valley, dat hij Noord-Nederland wil profileren als een proeftuin voor CO2-afvang, -transport en –opslag. In het energieblad Stromen van 9 maart 2007 stelt Erik van Engelen namens Essent, dat de afvang- en opslagtechnologie “nog bepaald niet is uitgekristalliseerd, laat staan beproefd. Dat zal nog vele jaren duren. Ook met betrekking tot het feitelijke opslaan bestaan nog veel onzekerheden, bijvoorbeeld op het gebied van het beheer van de opslag”.
Via de voorgestelde plannen voor de bouw van kolencentrales, komt er dus geen CO2-afvang en -opslag. Vanuit milieu-aspecten is dat geen goede zaak, nog los van het feit dat de centrales een rendement van ongeveer 46% zullen krijgen (54% van de opgewekte warmte via de verbranding wordt niet omgezet in stroom, maar als afvalwarmte in de Waddenzee geloosd), los van het ontstaan van verbrandingsproducten als giftig vliegas, zwaveldioxide. Eén kolencentrale erbij komt neer op een verhoging van de uitstoot van CO2 met 5% en dat terwijl de uitstoot juist sterk naar beneden zou moeten.
Uit berekeningen van het Centrum voor Energieonderzoek te Utrecht blijkt bovendien dat het afvangen van CO2 ook nadelen heeft. Het energetisch rendement gaat met circa tien procent omlaag. De installaties voor de afvang en ondergrondse opslag kosten veel geld. Stroom kan wel 50 procent duurder worden. Weg dus het idee dat ‘schone’ kolencentrales goedkope stroom geven.

Kapitalistische consumptiemaatschappij
We leven in een economie die gekenmerkt wordt door het parti¬culier eigendom van de productiemiddelen (machines, fabrieken, grond). Centraal staat economische groei en het maken van winst. Dit winststreven is het belangrijkste mechanisme van de huidige economie en de basismotivatie voor het grootste deel van de bedrijvigheid. Wil winst echter niet gepaard gaan met een evenredig verlies bij andere bedrijven, dan moet de economie als geheel groeien. Het financiële gewin is zeer gediend met een hoge en toenemende consumptie. Het is dan ook geen wonder dat de mensen er via allerlei methodes voortdurend toe worden aange¬zet om meer te consumeren: de consumptiemaatschappij of kapi¬talisme. Deze toenemende consumptie gaat steeds meer ten koste van schaarse en waardevolle materiële en immateriële goederen: bijvoorbeeld fossiele brandstoffen, natuurschoon én van toekomstige generaties. Het kabinet Lubbers-Kok (CDA-PvdA) bracht in 1990 het Natio¬naal Milieubeleids Plan plus uit. "De doelstelling, dat mi¬lieuproblemen niet mogen worden afgewenteld op volgende gene¬raties, kan alleen worden gehaald als onze huidige productie- en consumptiepatronen worden aangepast. Dat vereist een trendbreuk in ons gedrag, die al in deze kabinetsperiode tot uiting moet komen," waarschuwde de regering. Het verminderen van de CO2-uitstoot is daarbij een speerpunt van het kabinets¬beleid. Van deze vermindering van CO2-uitstoot is echter niets terecht gekomen. Volgens de Milieubalans-1997 van het Rijksin¬stituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) komt dit door de stijgende consumptie. De CO2 uitstoot is sindsdien verder gestegen en zal nog toenemen volgens de berekeningen van de regering.
De trendbreuk in het gedrag heeft zich niet voorgedaan. Het is dan ook in lijn met het huidige beleid dat de overheid het meren¬deel van de CO2-verminde¬ring zoekt in maat¬re¬gelen, die geen invloed hebben om het ¬¬consumptieve gedrag van mensen, zoals kernenergie en de afvang en opslag van CO2 , dus in niet-opgeloste technische alternatieven.
Groeidwang
Ondanks het duidelijke verband tussen de toenemende milieudruk en de steeds sneller toenemende jaarlijkse productievolumes, worden oplossingen voor de milieuproblematiek wereldwijd vrijwel nooit gezocht in een bewuste minimalisering van de groei. Integendeel: maximale economische groei is vrijwel overal een doelstelling van het economische beleid. Als geld met meer geld (rente, winst, dividend) terug moet komen, dan moet de productie alsmaar groeien. De dynamiek van de concurrentie leidt tot productvernieuwing, waardoor producten steeds sneller bij het afval belanden (bijvoorbeeld nieuwe generatie mobieltjes, terwijl de oude nog goed werken). We zijn onderworpen aan een door onszelf gecreëerde groeidwang.
Bas Wenske van de Stichting Aarde noemde hiervoor in 2002 een verklaring. Groei is een onmisbaar element van ons economisch systeem. Groei vormt een gemakkelijke tijdelijke oplossing voor allerlei verdelings¬vraagstukken, die anders politiek en maatschappelijk veel moeilijker oplosbaar zouden zijn. Door groei kan de levens¬standaard van de minima verbeterd worden zonder dat iemand die veel verdiend er iets voor hoeft in te leveren. Dat het ten koste kan gaan van toekomstige generaties, is geen punt van overweging. Door groei vermindert de werk¬loosheid op korte termijn en komen er banen bij, zonder verplichte arbeidstijdverkorting met bijbehorende inkomensdaling. Door groei krijgt de overheid meer geld binnen en kan de overheid meer uitgeven voor bijvoorbeeld onderwijs en defensie, zonder dat de belastingen omhoog moeten. Kortom, in de heersende ideolo¬gie is economische groei van belang, omdat daarmee "iedereen het beter kan krijgen", zodat de tegenstellingen binnen de maatschappij niet naar buiten komen en bestaande ongelijkheden niet worden aange¬scherpt. Economische groei is voor de korte termijn een vredesstichter. Daarom is economische groei de belangrijkste doelstelling van de economische politiek. Zolang er economische groei heerst, lijkt de economie stabiel. Zodra er geen groei meer is, blijkt dat we in feite in een onstabie¬le maatschappij leven. Politici lijken niet anders te kunnen dan te denken in termen van groei.
Groei fout gemeten
Het bruto nationaal product (bnp) geeft geen goede weergave van de economische welvaartsgroei, zeggen kritische economen. Het bnp heeft nauwelijks oog voor sociale factoren en milieukosten. Een milieuramp op de Noordzee kan een bijdrage leveren aan (een iets) hogere economische groei. Want de herstelwerkzaamheden leveren allerlei noodzakelijke economische activiteiten op. 'Maar in feite is hier sprake van een grote kostenpost, een aftrekpost als je kijkt naar de ontwikkeling van de welvaart', zegt Bob Goudzwaard, emeritus hoogleraar van de Vrije Universiteit van Amsterdam in het Financieel Dagblad van 9 maart 2007.
Econoom Goudzwaard noemt een ander voorbeeld. 'Werkgeversorganisatie VNO-NCW adviseert ons dat we met z'n allen harder moeten werken om de economische groei te bevorderen. Maar dat veroorzaakt een aanslag op de vrije tijd van mensen. En wat al die toenemende activiteiten voor negatieve gevolgen hebben voor het milieu en onze natuurlijke grondstoffen, komt in het bnp niet tot uitdrukking. De suggestie wordt gewekt dat we beter af zijn met meer en harder werken. Maar per saldo kan het een negatief welvaartseffect hebben.' Kritiek is er ook op het Centraal Planbureau, dat in zijn economische analyses alleen rekening zou houden met geldwaarden en te weinig met milieu- en menswaarden. Kosten die niet in geld zijn uit te drukken, zoals milieu- en natuurschade, en het verlies aan rust, ruimte en schone lucht, tellen niet mee in deze analyses, aldus de critici, en worden afgewenteld op de maatschappij. Ook onbetaalde arbeid maakt geen deel uit van gangbare economische indicatoren.

Toverformule in de economie
Niko Paech noemt in het artikel “Duurzame ontwikkeling” in het Duitse Tijdschrift voor Sociale Economie in 2006 drie milieuthema’s. Ten eerste de beperkte voorraden van grondstoffen. Ten tweede de vervuiling van de omgeving door allerlei giftige stoffen. Ten derde komt daar recent bij de gevolgen van de steeds maar door gaande economische ontwikkeling. Tot deze derde categorie behoort de klimaatverandering door CO2 . Immers het CO2 is in feite geen giftige stof, maar levert een probleem op omdat we er teveel van uitstoten. Klimaatverandering kan zich voordoen voordat de fossiele brandstoffen zijn uitgeput.
Toch wordt vastgehouden aan het groeiparadigma. Het idee daarbij is dat economische groei mogelijk blijft. Want door duurzame innovatie zou er een dematerialisering van het productieproces plaats vinden, waarmee de economische groei losgekoppeld wordt van de milieugevolgen. De term dematerialisering suggereert alsof het mogelijk is producten te maken zonder materie, dus zonder grondstoffen en energie. Maar dat is natuurlijk onzin. En als het al lukt een auto te maken uit minder grondstoffen, dan gaan de grondstoffenbesparingen teloor als er veel nieuwe auto’s bijkomen. Dematerialisering is daarom niet meer dan een toverformule. Via deze toverformule kunnen overheden en het bedrijfsleven ons voorspiegelen dat het huidige niveau van consumptie nog kan toenemen. Een herverdelingsprobleem ontstaat volgens deze visie niet, noch wereldwijd, noch binnen afzonderlijke maatschappijen. Het begrip innovatie is in dit verband een andere toverformule. Duurzaamheidsinnovaties zijn bliksemafleiders die de dreigende botsing tussen ecologische grenzen en de steeds maar weer nieuwe behoeften moeten verhinderen Men moet dus niet de omvang van het aantal auto’s of het vliegverkeer veranderen, maar de technische aard van materialen en brandstof (bv op waterstof). Men moet niet de vraag naar goederen, maar de energie-intensiteit van het productieproces veranderen. Maar gebeurt dat ook?
Als de innovaties de oude technologieën niet verdringen, maar alleen een toevoeging zijn, komt het niet tot een wijziging van de economische structuur, maar tot het vergroten van het aantal producten en zo tot een absolute stijging van het energiegebruik. Zolang de totale vraag groeit, om zowel de stroom uit kolen als atoom als uit zon en wind te absorberen, komt er weliswaar veel nieuws in de wereld, maar gaan de oude emissies niet naar beneden.
Wat zou er gebeuren als het zou lukken om de aanwezige goederen, bedrijven en infrastructuur permanent door betere oplossingen te vervangen? Dan zouden al aanwezige bestanddelen waardeloos worden en tot afval worden. Dat wil de economie niet.
Een ander punt is het voortdurend scheppen van nieuwe producten en behoeften. Welke nieuwe producten de markt halen, weten we pas achteraf. Pas achteraf weten we dus hoeveel energie die nieuwe producten gebruiken. En daar kunnen dan weer duurzaamheidsinnnovaties op los gelaten worden als reparatiemechanisme.
Terwijl dus op een bepaalde plaats geprobeerd wordt om CO2 verminderende alternatieven voor al gevestigde productie en consumptieprocessen in te voeren, komen op andere plekken nieuwe problemen naar voren. Hoe kun je bijvoorbeeld klimaatneutraal vliegen? Het dagblad Trouw schreef hier op 16 maart 2007 over. Je zou 50 bomen moeten planten die de CO2 opnemen die je produceert bij een retourtje New York. Maar alle passagiers van Schiphol zouden dan jaarlijks honderden miljoenen bomen moeten zien te slijten. Dat kan niet en daarom is klimaatneutraal vliegen een illusie die het gevoel in stand moet houden dat vliegen moet blijven kunnen.
We moeten volgens Paech maatregelen nemen die aanknopen bij de oorzaken van de groei in plaats van handenwrijvend te zoeken naar oplossingen voor de maakbaarheid van verdere groei. Een CO2 -neutrale vervulling van extra vraag, veronderstelt dat elders de behoefte afneemt. Uiteindelijk gaat het dus om de vraag wat en hoeveel we consumeren. De stabilisering van de CO2 –uitstoot in de westerse wereld is niet meer dan een eerste stap. Daarom is ook een culturele verandering nodig. Een manier is om aan te geven dat elke aardbewoner dezelfde hoeveelheid CO2 uit mag stoten. De som moet dan uitkomen op een aanvaardbaar totaal niveau. Eenmaal per jaar worden die rechten toegekend en je kunt die verhandelen, waardoor de broeikasemissie een prijs krijgt. Dit systeem veronderstelt bescheidenheid, maar in geen geval terugval in armoede en onvrijheid, maar een stabilisering op een hoog niveau.

Duurzaamheid
Een visie op duurzame ontwikkeling kan dus niet beperkt blijven tot de manier waarop de mensheid met haar natuurlijk milieu omgaat. Zowel de internationale politieke en economische verhoudingen als de organisatie van productie en consumptie in onze samenleving moeten ingrijpend veranderd worden, staat in "Zicht op een beter milieu", de visie van de Vereniging Mi¬lieudefensie te Amsterdam, dat 10 jaar geleden is verschenen. Dat er een dergelijk grote hoeveelheid goedkope brandstoffen wa¬ren of zijn, heeft het gevoel van grenze¬loosheid in de consumptie aangewakkerd: alsof we met de opge¬wekte energie eindeloos consumptiegoederen kunnen vervaardigen en ons eindeloos kunnen verplaatsen.
Streven naar duurzaamheid laat geen groter beslag op het milieu toe. Het Westen zal zijn beslag moeten verminderen. Dat de Westerse consumptie nog verder kan groeien is uitgesloten; het Westen zal moeten inleveren, stelde Milieudefensie.
Als groei vooral vanzelfsprekend is omdat de maatschappij zonder economische groei denkt stil te staan of zelfs teruggeworpen te worden in de tijd, zou een oplossing kunnen liggen in een andere kijk op groei. Maar het zou een diepgaande cultuurverandering en een grote bewustzijnsverandering vereisen om groei niet langer te definiëren in termen van bnp- of productiegroei maar in termen van menselijke en maatschappelijke ontwikkeling.
De boeddhist Sulak Sivaraksa analyseert in het boek “Zaden van vrede” dat in de huidige wereld de dominante ethiek van het consumentisme en het materialisme water geeft aan de kiemen van hebzucht en haat. Onze moderne cultuur verheerlijkt onze slechtste eigenschappen. Een verandering in onze manier van leven en onze ethiek is volgens hem dringend nodig. Waarom heeft het consumentisme zoveel macht dat het de waardevolle waarden onderuit haalt? Hebzucht en haat geven blijk van ongelukkig-zijn. Onze hebzucht wordt van jongs af aan gestimuleerd. Wij dragen allemaal de kiemen van de hebzucht. Het consumentisme bevordert dat ze ontluiken en groeien. Het consumentisme steunt ook de economische en politieke machthebbers door hun haat, woede en agressie te belonen. Totdat mensen bereid zijn te kijken naar deze negatieve aspecten van het consumentisme, zullen we niet in staat zijn de situatie te verbeteren, zullen we niet ontkomen aan de religie van het consumentisme, stelt Sivaraksa.

Blijft wel de vraag hoe we dit kunnen bereiken is in een tijdstip waar veel politieke partijen –behalve de SP - het juist over verdergaande liberalisering hebben en wijziging in de economie niet meer nadrukkelijk aan de orde stellen. Daarvoor is een brede discussie nodig en dit artikel kan daarvoor een aanzet zijn.

U bent hier