h

Energie, broeikas en economische groei

17 september 2007

Energie, broeikas en economische groei

Discussiebijdrage conferentie “Verzwak het broeikaseffect”, 27 oktober 2007 te Groningen

Kees Swagerman (voorzitter SP-fractie Provinciale Staten Groningen)
Herman Damveld (zelfstandig onderzoeker en publicist)

Inleiding

Als de overheid, het bedrijfsleven en onderzoeksinstituten het hebben over de energievraag van de toekomst, dan beweren ze, dat de energievraag toe zal nemen. Energie is in hun visie namelijk een afgeleide van de economie. En de economie moet groeien. Blijvende economische groei is een onwrikbaar gegeven. Maar die groei roept de vraag naar steeds meer ener¬gie op. De benodigde hoeveelheden brandstof zijn dan niet aan te slepen, terwijl de voorraden steeds meer op beginnen te raken en de milieugevolgen toenemen..
In de energiewereld wordt vaak de term duurzaam of schoon gebruikt. Daarmee geeft men aan: “Als we het maar duurzaam noemen, dan hoeven we niet meer over het energiegebruik na te denken.” Bijvoorbeeld de term “schone kolen”. Dit is een kolencentrale waarbij het kooldioxide wordt afgevangen en opgeslagen Een dergelijke kolencentrale moet volgens sommigen de duurzame oplossing bieden voor het groeiende stroomgebruik. Maar het is geen technologie die je nu ergens kunt kopen. Kern¬energie moet volgens anderen het duurzame soelaas bieden. Maar de voorraad uranium is beperkt. Van duurzaamheid kan dan helemaal geen sprake meer zijn, uitgezonderd het kernafval dat duurzaam gevaarlijk blijft. Door groei lijkt het of we in een stabiele maatschappij leven, maar dat is een illusie. In de rest van dit artikel leggen we dit uit.

Kloof tussen economie en milieu steeds groter.

Het kabinet Lubbers-Kok (CDA-PvdA) bracht in 1990 het Natio¬naal Milieubeleids Plan-plus uit. "De doelstelling, dat mi¬lieuproblemen niet mogen worden afgewenteld op volgende gene¬raties, kan alleen worden gehaald als onze huidige productie- en consumptiepatronen worden aangepast. Dat vereist een trendbreuk in ons gedrag, die al in deze kabinetsperiode tot uiting moet komen," waarschuwde de regering. Het verminderen van de CO2-uitstoot is daarbij een speerpunt van het kabinets¬beleid. Van deze vermindering van CO2-uitstoot is echter niets terecht gekomen. Volgens de Milieubalans-1997 van het Rijksin¬stituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) komt dit door de stijgende consumptie.
De door de regering gewenste trendbreuk in het gedrag heeft zich dus niet voorgedaan. Integendeel. Het spanningsveld milieu en economie groeit. De huidige regering gaat - net als overigens de oppositie – uit van een economische groei van 2% per jaar. “Om die groei te combineren met een forse
duurzaamheidambitie, is een beleidsmatige en maatschappelijke trendbreuk nodig”, stelt het
Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) in een analyse van de milieugevolgen van het regeerakkoord van het kabinet Balkenende-4, dat op 28 februari 2007 verschenen is. De regering wil 500 miljoen uittrekken voor duurzame energie, maar er is zeker 8 tot 9 miljard nodig, concludeert het NMP.
Het MNP maakt voor de analyse gebruik van haar scenariostudie Welvaart en Leefomgeving uit 2006. Van 1970 tot 2002 was de economische groei 2,6% per jaar. Het NMP neemt aan dat die economische groei 2% per jaar zal bedragen tot 2020 én dat het huidige beleid wordt voortgezet. Waar zijn we dan in 2020? Het NMP rekent voor dat het aantal afgelegde kilometers met de auto zo’n 24 % hoger zal zijn dan nu. De groei van het energiegebruik zal rond de 20% zijn. De uitstoot van broeikasgassen neemt met zo’n 10% toe, en dat terwijl de regering juist als doel heeft een vermindering met 30% ten opzichte van 1990.
Om het regeringsbeleid te halen zijn “zeer kostbare maatregelen nodig, vooral in gebouwen
en in de transportsector” stelt het NMP. Al die technische maatregelen zijn niet voldoende om de milieudoelen te halen. Ook het gedrag van mensen moet veranderen, stelt het NMP, maar weet niet hoe dit moet.

Vergelijkbare scenario’s voor het toekomstig energiegebruik waren het uitgangspunt van de door de rege¬ring ingestelde Task Force Energietransitie (TFE). In een in mei 2006 verschenen rapport rekent de TFE ons voor dat het energiegebruik in Nederland zal stijgen van 2500 PetaJoule in 2000 naar 3500 PetaJoule in 2050 (PetaJoule is 1000 maal een miljoen maal een miljoen, dus een 1 met 15 nullen). Een forse stijging van het energiegebruik, vooral als we dat vergelijken met 1960 toen Nederland 1000 PetaJoule gebruikte. Dat roept de vraag op of die stijging door kan gaan en of het verantwoord is. Deze vraag klemt temeer, daar begin april 2007 bleek dat klimaatveranderingen door het toenemende energiegebruik elk continent zal treffen en de allerarmsten het meest.

Groeigeloof

Dat de kloof tussen economie en milieu steeds groter wordt, komt door ons groei- of vooruitgangsgeloof.
De welvaart kunnen we beschouwen als het totaal van het aantal producten en diensten die in een jaar gemaakt of geleverd worden. Dit noemen we ook wel het Bruto Nationaal Product (BNP). Toename van dit BNP heet: economische groei. Deze groei wordt vaak gelijk gesteld aan stijging van de welvaart of gewoonweg vooruitgang genoemd. De groei moet via de zogenoemde vrije markt bereikt worden. Zo stelde bijvoorbeeld de Europese Raad van ministers op de bijeenkomst te Brussel op 8 en 9 maart 2007 dat de huidige economische groei “benut (moet) worden om Europa en zijn economie in
een sneller tempo te moderniseren” en dat ”de lidstaten en de EU-instellingen” maatregelen moeten nemen om “de interne markt en het concurrentievermogen te versterken”.
De Europese ministers geloven dat groei en milieu samengaan als ze stellen: “De opwarming van de aarde in combinatie met de noodzaak de continuïteit van de voorziening te waarborgen en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven te verbeteren, maken de invoering van een geïntegreerd energiebeleid dringender dan ooit tevoren.”

Het gaat hier om een geloof dat die vrije markt en het onbeteugelde particuliere bedrijfsleven de meest rationele maatschappelijke krachten zijn. Het is een geloof in een maatschappij waarin materialisme en eigenbelang de hoogste waarden zijn. Bas Wenske van de Stichting Aarde noemde hiervoor in 2002 een verklaring. Groei is een onmisbaar element van ons economisch systeem. Groei vormt een gemakkelijke tijdelijke oplossing voor allerlei verdelings¬vraagstukken, die anders politiek en maatschappelijk veel moeilijker oplosbaar zouden zijn. Door groei kan de levens¬standaard van de minima verbeterd worden zonder dat iemand die veel verdient er iets voor hoeft in te leveren. Dat het ten koste kan gaan van toekomstige generaties, is geen punt van overweging. Door groei vermindert de werk¬loosheid op korte termijn en komen er banen bij, zonder verplichte arbeidstijdverkorting met bijbehorende inkomensdaling. Door groei krijgt de overheid meer geld binnen en kan de overheid meer uitgeven voor bijvoorbeeld onderwijs en defensie, zonder dat de belastingen omhoog moeten. Kortom, in de heersende ideolo¬gie is economische groei van belang, omdat daarmee "iedereen het beter kan krijgen", zodat de tegenstellingen binnen de maatschappij niet naar buiten komen en bestaande ongelijkheden niet worden aange¬scherpt. Economische groei is voor de korte termijn een vredesstichter. Daarom is economische groei de belangrijkste doelstelling van de economische politiek. Zolang er economische groei heerst, lijkt de economie stabiel. Zodra er geen groei meer is, blijkt dat we in feite in een onstabie¬le maatschappij leven.
Dit groeidenken sluit aan bij het gangbare economische denken, zo analyseert de cultureel econoom Arjo Klamer in zijn boek “In hemelsnaam”. Het economische denken houdt zich vooral bezig met het probleem van de schaarste. Economie is geworden tot de wetenschap van de keuze, want schaarse middelen dwingen mensen te kiezen. Haar belangrijkste vraag is waarom mensen dit kiezen in plaats van dat. Maar schaarste is niet altijd economisch. Het probleem van Nederland zou ook een gebrek aan vertrouwen of gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel kunnen zijn, stelt Klamer.
Als puntje bij paaltje komt is de neiging groot de economische schaarste te benadrukken en dus oplossingen te zoeken in de economische sfeer. Daarom moet de Nederlandse economie meer groeien, moeten Nederlanders harder en langer werken, zullen de loonstijgingen beperkt blijven, moet Schiphol worden geprivatiseerd en zal er bezuinigd worden op de gezondheidszorg en de sociale voorzieningen. Het zijn vooral economische maatregelen waar het om draait. Voorzover sociale maatregelen aan de orde zijn, gaat het vooral over geweld indammen en optreden tegen misbruik. Gecombineerd met de economische maatregelen, levert dat een verharding van de samenleving op, concludeert Klamer.
Hij vervolgt: waarden als efficiëncy horen bij de tijdsgeest en hoeven daarom niet als waarden benoemd te worden. Als de overheid energiebedrijven liberaliseert, stelt ze de waarden van de markt boven die van de publieke sfeer. Economische waarden zijn het doel van het beleid geworden. Bij ieder voorstel is de vraag: is het goed voor de economie? Maar alles uit willen drukken in geld en geld vergaren noemt Klamer een onzinnig doel. Geld is niets meer en niets minder dan een middel om andere waarden te realiseren. Uiteindelijk gaat het om iets anders, zoals goede vrienden, de vrijheid om te kiezen, om te kunnen wonen en te gaan waar je wilt. Om persoonlijke en sociale waarden dus. Waarden als liefde, wijsheid, geloof, vrijheid van meningsuiting en godsdienst zijn allemaal uiterst waardevol, maar ze tellen niet mee in de jaarrekeningen van de economie, in het BNP. Ze zouden geen goederen zijn. Waar geld mee gemoeid is, daar is waarde. Hoe meer geld iemand voor een goed overheeft, hoe meer waarde deze persoon er blijkbaar aan hecht. Dat zegt de economie. Maar aan de andere kant weten bijvoorbeeld autoverkopers dat ze niet zozeer een auto verkopen alswel een gevoel, een belevenis.
Het streven naar economische groei is een uiting van een cultuur die diep in de westerse maatschappij is geworteld, stelt Klamer. Sommigen stellen zelfs dat groei behoort tot de menselijke natuur. Men gelooft in het algemeen dat de kwaliteit van het leven groter is naarmate men meer heeft. Zoals dat zich op het persoonlijke vlak vertaalt in het streven naar een hoger inkomen, zo vertaalt het zich op bedrijfsniveau en in het economisch beleid in een streven naar groei door meer productie. De president van de Nederlandse Bank, Nout Wellink, zei het in DNB-Magazine van februari 2007 zo: “Groei creëert het geld dat nodig is om problemen op te lossen. Bovendien: als je de groei aan banden wil leggen, leg je de mensen aan banden. Want dan verbiedt je ze productiever te worden, om uitvindingen te doen. De wil om te groeien zit in de natuur van de mens.”
Het is inderdaad een gegeven dat een individu zich wil ontwikkelen, wil groeien. Wellink schakelt dit gelijk aan economische groei van de samenleving als geheel. Hij heeft oog voor economische waarden en heeft niet in de gaten dat het – zoals Klamer schrijft – uiteindelijk om iets andere waarden gaat. Daarom is de conclusie van Wellink niet juist.

In de markt heersen – zo kunnen we concluderen - waarden als efficiëntie, ongelijkheid, instabiliteit, moordende concurrentie. Bij de overheid gaat het meer om solidariteit, een zorgzame samenleving en sociale zekerheid. De overheersing van het economische en de nadruk op economische groei is in feite strijdig met een goede samenleving.

Groei loopt vast

De groei met een vast percentage betekent dat de productie verdubbelt na een bepaald aantal jaren. Bij een groei van 2,9% per jaar is de productie over 25 jaar het dubbele van nu. Weer 25 jaar later is de productie vier keer zo groot als nu. Voor de productie hebben we grondstoffen en energie nodig. Hoe hoger de economische groei, hoe meer energie nodig is, leert de geschiedenis.
De groei leidt onvermijdelijk tot problemen. De energievoorra¬den nemen dan in hoog tempo af. We kunnen dat illustreren aan de hand van een rekenvoorbeeld. Stel dat de energievoorraad 800 jaar is op basis van het gebruik van nu. Als het energie¬gebruik niet zou groeien, zou men dus voor 800 jaar brandstof hebben. Deze voorraad gaat 142 jaar mee als het gebruik jaarlijks met 2% toeneemt en nog maar 74 jaar bij 5% groei per jaar. In een situatie met groei van de vraag naar energie bij afnemende voorraden komen we in de problemen.
Overigens: als het energiegebruik van de Westerse wereld voor alle bewoners van de aarde zou gaan gelden, zou het gebruik van olie, gas en kolen wereldwijd met een factor acht groeien. Bestaande voorraden energie gaan er dan in een nog hoger tempo door.
Auto's rijden nu op benzine. Als alternatief voor benzine noemen beleidsmakers steeds vaker water¬stof : dat moet de alternatieve energie voor de toekomst worden. Waterstof komt echter in de natuur niet voor, men moet het maken. Dat kan door de elektrolyse van water. Daarvoor is veel elektriciteit nodig: als alle Nederlandse auto’s die er nu rond rijden over zouden schakelen op waterstof verdubbelt het huidige stroomgebruik. Om die stroom op te wekken via zon of wind is een bijna onmogelijke opgave. Wind is nu goed voor zo’n 4% en zon voor 0,1% van het Nederlandse elektriciteitsgebruik (Technisch Weekblad, 14 maart 2001 en 20 januari 2007). Internationaal stelt bijvoorbeeld het International Energy Agency dat zon de toekomst heeft, vooral via zonnepanelen in woestijnen: als de helft van de woestijnen vol wordt gelegd met zonnepanelen kan daar 17 keer de wereld-energievraag mee worden gedekt (Technisch Weekblad, 31 maart 2007). Maar die stroom moet dan wel uit de woestijn naar de gebruikers in bijvoorbeeld Nederland worden vervoerd en het zal nog lang duren voordat het zover is, als Nederland het al wil (Dagblad van het Noorden, 3 maart 2007). Bovendien hebben we het hier alleen over stroom. De huishoudens in Nederland gebruiken aardgas voor de verwarming en voor het koken. Overschakeling op verwarming en koken op stroom betekent een geweldige maatschappelijke ingreep.

Oplossing kernenergie?

De samenleving werd begin jaren-70 via de oliecrisis geconfronteerd met de eindigheid van de energievoorraden. De regering noemde - net als nu - kernenergie een antwoord op de energiecrisis, daarbij even vergetend dat ook de voorraad uranium beperkt is. Tussen 1970 en 1975 besloot Nederland tot deelname aan de snelle kweekreactor in Kalkar (intussen omgevormd tot pretpark), de bouw van een kerncentra¬le aan de Eemshaven (staat nog steeds op de lijst van vesti¬gingsplaatsen) en tot voorbereidingen voor proefboringen voor opslag van kernafval in zoutkoepels (nog steeds actueel). Dat bij kernenergie radioactief afval ontstaat dat zeker een miljoen jaar lang gevaarlijk blijft, is een kwestie waar de centrale overheid in feite aan voorbijgaat. Kernafval blijft echter wel een duurzaam probleem. In maart 2007 bleek bovendien uit Gronings onderzoek dat de radioactiviteit van de vaten met kernafval het zout rondom de vaten kan ontleden in losse natrium- en chloordeeltjes, die samen ‘knalzout’ vormen dat kan exploderen.

Oplossing ‘schone’ kolencentrales?

Tegenwoordig heeft men de mond vol van goedkope stroom uit schone kolen. Daar bedoelt men mee dat het kooldioxide wordt afgevangen en opgeslagen. Dat is echter geen technologie die je nu ergens kunt kopen. Tijdens een bijeenkomst in Groningen op 23 januari j.l. zei Van Werven, directeur van EnergyValley, dat hij Noord-Nederland wil profileren als een proeftuin voor CO2-afvang, -transport en –opslag. In het energieblad Stromen van 9 maart 2007 stelt Erik van Engelen namens Essent, dat de afvang- en opslagtechnologie “nog bepaald niet is uitgekristalliseerd, laat staan beproefd. Dat zal nog vele jaren duren. Ook met betrekking tot het feitelijke opslaan bestaan nog veel onzekerheden, bijvoorbeeld op het gebied van het beheer van de opslag”.
Via de voorgestelde plannen voor de bouw van kolencentrales, komt er dus geen CO2-afvang en –opslag vanaf het moment dat ze rond 2013 in bedrijf komen. Vanuit milieu-aspecten is dat geen goede zaak, nog los van het feit dat de centrales een rendement van ongeveer 46% zullen krijgen (54% van de opgewekte warmte via de verbranding wordt niet omgezet in stroom, maar als afvalwarmte in de Waddenzee geloosd), los van het ontstaan van verbrandingsproducten als giftig vliegas en zwaveldioxide.
Eén kolencentrale erbij komt neer op een verhoging van de Nederlandse uitstoot van CO2 met 5% en dat terwijl de uitstoot juist sterk naar beneden zou moeten. De huidige regering schreef hierover in juni 2007 dat op termijn de “CO2-emissies van kolencentrales niet te combineren zijn met de klimaatambities van Europa en van dit kabinet.” En omdat de technologie “nu nog niet marktrijp en commercieel beschikbaar” is, wil de regering twee grote demonstratie-projecten voor de afvang en opslag. Het idee is dan dat tot 2020 de CO2 niet opgeslagen wordt, bleek in juli 2007.
“De tijdige aanleg van een CO2-transportnetwerk en opslagfaciliteiten bij lege gasvelden is de meest kritische factor om CO2-opslag in Nederland tegen redelijke kosten in 2020 mogelijk te maken. Meest voor de hand ligt dat de overheid hierbij het voortouw neemt en snel een bedreven regisseur aan het werk zet. Terugdringing van CO2 is immers een maatschappelijk vraagstuk en infrastructuur is een publieke zaak. Energiebedrijven zullen hun nieuw te bouwen kolencentrales geschikt maken voor CO2-afvang en -opslag.’ Dat zei EnergieNed-voorzitter Richard de Lange op 17 juli 2007 tijdens de presentatie van het rapport ‘Mogelijkheden van grootschalige CO2-opvang en opslag in Nederland’. Het rapport is opgesteld door het energieadviesbureau Ecofys in opdracht van EnergieNed, federatie van energiebedrijven in Nederland, het ministerie van VROM en het ministerie van Economische Zaken.
En er zal veel moeten gebeuren. Om wezenlijke vermindering van de uitstoot van het broeikasgas CO2 te halen, moet er jaarlijks 3600 keer zoveel van dit gas ondergronds worden opgeslagen als nu in het Noorse Sleipner-veld wordt geïnjecteerd. De kilowattuur-kosten gaan dan met een-derde tot de helft omhoog. Dat staat in een in juni 2007 verschenen rapport van het Internationale Energie Agentschap (IEA) te Parijs over de kaders voor CO2-opslag.
In het Sleipner-veld bij de Noorse Noordzee wordt vanaf 1996 jaarlijks 1 miljoen ton CO2 opgeslagen. Daarmee is het na In Salah in Algerije (1,2 miljoen ton per jaar vanaf 2004) wereldwijd het grootste project voor de ondergrondse opslag van dit broeikasgas. Het IEA vergelijkt dit met de CO2-productie van een kolencentrale van 500 Megawatt: die geeft jaarlijks drie miljoen ton CO2.
Het afgevangen CO2 moet worden samengedrukt tot 100 bar om geschikt te zijn voor het transport. Deze compressie leidt tot energieverlies. De opslag zelf kan het beste op een diepte van 800 tot 1000 meter. De omgevingstemperatuur en druk is dan zo hoog dat het CO2 dan in een vloeibare vorm blijft. Dat leidt tot een betere benutting van de ondergrondse opslagcapaciteit in vergelijking met CO2 in gasvorm.
Bij kolencentrales willen sommigen biomassa bijmengen. Daarmee geeft men – als men niet oplet - groen licht aan plannen voor het vervangen van miljoenen hectaren regenwoud, graslanden en traditionele landbouwgronden in Latijns-Amerika, Azië en Afrika door monoculturen voor biobrandstof. Dat is het tegendeel van duurzaamheid.

Kosten ‘schone’ kolencentrales

Genoemd IEA-rapport van juni 2007 geeft een gedetailleerd overzicht van het energieverlies door afvang en opslag van CO2. Bij de kolencentrales die nu volgens de stand van de techniek gebouwd worden, geeft afvang en opslag een efficiency-verlies van 12%. Er zal dan 85% van het CO2 worden afgevangen. De opwekkingskosten nemen dan toe van 3,75 naar 6,79 US dollarcent per kilowattuur. Bij betere technologie, die volgens het rapport rond 2020 beschikbaar zal komen, is het efficiency-verlies teruggebracht naar 8% en worden de opwekkingskosten 5,26 tot 6,10 US cent per kilowattuur. Voor gascentrales betekent CO2 afvang en opslag een toename van de opwekkingskosten van 3,75 naar 5,41 tot 5,73 US cent per kilowattuur. De ‘schone’ gascentrales zijn meestal goedkoper dan ‘schone’ kolencentrales.
Hoe de opwekkingskosten zullen zijn hangt af van de prijs. De gasprijs is gekoppeld aan die van olie.
De vraag naar olie is in 2007 met 86 miljoen vaten per dag 2% hoger dan vorig jaar, terwijl het in 2002 nog om 79 miljoen vaten per dag ging. Dat schrijft het IEA in haar oliemarktrapport van juni 2007. Chris Skrebowski, ex-planner van BP, stelt dat er de komende twee jaar nog genoeg extra capaciteit op de markt komt, maar daarna verslechtert de situatie. Ook volgens Sadad al-Huseini, tot voor kort hoofd van het oliebedrijf van Saoedi-Arabië, is de gewenste stijging van de productie niet lang meer vol te houden. De olieproductie van Saoedi-Arabië is de afgelopen twee jaar gedaald met 2 miljoen vaten per dag naar 8,5 miljoen vaten, wat er op duidt dat de top in de productiecapaciteit bereikt is. De piek in de olieproductie zou dus rond 2012 op kunnen treden.
We kunnen dan ook verwachten dat de prijs van olie zal blijven stijgen en daarmee de prijs van gas en de kosten van stroom uit gascentrales. Aan de andere kant zal de productie van kolen mogelijk over 15 jaar niet meer stijgen en rond 2030 beginnen te dalen. Dat laatste is de conclusie van een rapport van de Duitse Energy Watch Group, dat in juli 2007 bekend werd. Als dit juist blijkt te zijn, zullen de kosten van stroom uit kolen ook toenemen. De kosten van stroom uit toekomstige kolen- of gascentrales zijn dus omgeven met onzekerheden. Maar de tijden van goedkope stroom komen niet meer terug.

Duurzaamheid

Als groei vooral vanzelfsprekend is omdat de maatschappij zonder economische groei denkt stil te staan of zelfs teruggeworpen te worden in de tijd, zou een oplossing kunnen liggen in een andere kijk op groei. Maar het zou een diepgaande cultuurverandering en een grote bewustzijnsverandering vereisen om groei niet langer te definiëren in termen van BNP- of productiegroei maar in termen van menselijke en maatschappelijke ontwikkeling.
Blijft wel de vraag hoe we dit kunnen bereiken is in een tijdstip waar veel politieke partijen –behalve de SP - het juist over verdergaande liberalisering hebben en wijziging in de economie niet meer nadrukkelijk aan de orde stellen.
(HIER OVER EEN TIJDJE NOG MAXIMAAL 2 PAGINA’S OVER DE ENERGIEVERSPILLING DOOR NIET GOED INGEREGELDE CV’S EN STOOMKETELS, AAN DE HAND VAN DE GEGEVENS VAN HENK DEINUM)

BIJLAGE 1
KORTE UITLEG BROEIKASEFFECT

Het lijkt soms alsof broeikasgassen zeer gevaarlijk zijn. Dat is niet juist. Wel kan een overmaat aan broeikasgassen risico’s geven van klimaatverandering. Ook wordt het broeikaseffect vaak gelijk gesteld aan concentraties CO2. Ook dat is niet juist

Klimaat
Er zijn vele factoren die het klimaat op aarde bepalen. Vooral de zon is belangrijk. De zon zendt straling uit naar de aarde, waardoor de aarde op temperatuur blijft. Rond de evenaar staat de zon hoog aan de hemel, zodat daar veel warmte wordt ontvangen. De Noord- en Zuidpool ontvangen maar weinig zonnewarmte. Hierdoor ontstaan grote temperatuurverschillen tussen de tropen en de poolstreken. Dit brengt luchtstromingen op gang. Via de lucht vindt er uitwisseling van warmte plaats tussen het vaste land en de oceanen. Op deze manier ontstaan verschillende klimaten.
Ook wolken spelen een grote rol: ze weerkaatsen het zonlicht maar verhinderen anderzijds de afkoeling van de aarde.

Natuurlijk broeikaseffect
Een bijzondere rol spelen de broeikasgassen in de atmosfeer. Dit zijn gassen die de straling van de zon en van de aarde opnemen. Deze gassen vormen als het ware een deken om de aarde: ze zorgen voor warmte-isolatie. Aan de buitenkant van de atmosfeer, dus richting zon, is het koud. Aan de binnenkant, richting aarde, is het warm.
Hierdoor is het op aarde een stuk warmer dan zonder de broeikasgassen. De temperatuur van de aarde zou achttien graden onder nul zijn als de broeikasgassen zouden ontbreken. In feite is de temperatuur gemiddeld dertig graden hoger. Dit heet het "natuurlijke broeikaseffect".

Versterkt broeikaseffect
Indien de broeikasgassen in de atmosfeer toenemen, wordt de deken om de aarde als het ware dikker. De aarde geeft dan minder warmte af. De temperatuur stijgt. Dit heet het "versterkte broeikaseffect". Bij de berichtgeving in de media over het broeikaseffect wordt meestal dit "versterkte broeikaseffect" bedoeld. Met het broeikaseffect als zodanig kunnen we blij zijn: dit maakt het leven op aarde mogelijk. Het "versterkte broeikaseffect" daarentegen brengt ons in moeilijkheden.

Broeikasgassen
De belangrijkste broeikasgassen zijn waterdamp, kooldioxide, methaan en ozon. Deze gassen komen van nature in de lucht voor. Waterdamp ontstaat door de verdamping van water en verdwijnt uit de atmosfeer door wolkenvorming en regen. Hogere temperaturen leiden tot hogere concentratie waterdamp in de atmosfeer.
Kooldioxide (CO2) ontstaat onder meer door de verbranding van gas, olie en kolen. Planten en bomen gebruiken kooldioxide en water om met behulp van de zon plantaardig materiaal te maken. Daarbij komt zuurstof vrij. Mensen en dieren daarentegen ademen zuurstof in en kooldioxide uit.
Kooldioxide is het belangrijkste broeikasgas: het zorgt voor ruim de helft tot drie-kwart van het versterkte broeikaseffect.

Meer gassen
De hoeveelheid broeikasgassen neemt toe. Tussen het eind van de achttiende eeuw en 1995 is de concentratie van kooldioxide met dertig procent toegenomen en die van methaan zelfs met 150 procent.
Tot en met het begin van de vorige eeuw verliep de stijging betrekkelijk langzaam. Daarna ging het steeds sneller, vooral gedurende de laatste dertig jaar. Deze stijging treedt overal ter wereld op.
Vergelijking met gegevens over de afgelopen 200.000 jaar leert het volgende. De huidige concentraties van broeikasgassen zijn uitzonderlijk hoog. Ook de snelheid waarmee de concentraties CO2 en methaan de vorige eeuw zijn toegenomen, is uitzonderlijk. De stijging van de concentraties is vooral het gevolg van menselijke activiteiten.

Verblijftijd broeikasgassen
De broeikasgassen blijven een zekere tijd in de atmosfeer. Ze reageren met andere stoffen of zakken terug naar de aarde. De verblijftijd is de periode dat een broeikasgas in de atmosfeer zit. Deze periode is voor methaan, vooral in de vorm van aardgas, tien jaar. Uit studies volgt dat na ongeveer een eeuw zestig procent van de oorspronkelijke hoeveelheid kooldioxide uit de atmosfeer is verdwenen. Deze situatie is na 500 tot duizend jaar nauwelijks veranderd.
Door hun lange verblijftijd hopen broeikasgassen zich op in de atmosfeer. De gevolgen van lozingen nu strekken zich uit over vele eeuwen.
De huidige situatie is dat voor een aantal lang-levende broeikasgassen de hoeveelheden die aan de atmosfeer worden toegevoegd veel groter zijn dan die eraan worden onttrokken. Als deze situatie onveranderd blijft zal de concentratie van deze gassen nog lang blijven toenemen. In het geval van CO2 zal de concentratie in het jaar 2100 twee-en-een-half maal groter zijn dan honderd jaar geleden én daarna nog eeuwen toenemen.

Wankel evenwicht
Indien de uitstoot van broeikasgassen niet meer toeneemt, zal uiteindelijk de concentratie in de atmosfeer niet meer stijgen. Hoe sneller we de uitstoot verminderen, hoe eerder dit nieuwe evenwicht bereikt wordt. Het gaat dan echter wel om een hogere concentratie dan de huidige.
Stel dat men ernaar streeft dat de uiteindelijke concentratie CO2 in de atmosfeer niet hoger is dan die in het jaar 1990. Dan vereist dit een vermindering van de CO2-uitstoot van maar liefst negentig procent ten opzichte van de huidige uitworp. Deze vermindering met negentig procent is een schier onmogelijke opgave.

Zekerheid broeikaseffect
Indien het klimaat verandert, zijn de effecten van die verandering pas na een zekere periode waar te nemen.
Modelberekeningen laten zien, dat het nog te vroeg is voor eenduidige conclusies. De waargenomen veranderingen zijn nog niet ernstig genoeg om daaruit te concluderen dat het klimaat echt is veranderd. Er is nog steeds een geringe kans dat de waarnemingen het gevolg zijn van een natuurlijke variatie in het klimaat. De signalen wijzen op een klimaatverandering "met mogelijk ingrijpende en gevaarlijke effecten". Er zijn wetenschappelijke onzekerheden, maar die mogen geen alibi vormen om niets te doen.

BIJLAGE 2
Wat is bio-energie?
Bio-energie is een verzamelnaam voor energie die vrij komt uit organische reststromen (bijvoorbeeld snoeiafval, mest, afvalhout) en biomassa. Die energie is direct of indirect vastgelegd in biologisch materiaal uit zonlicht en CO2. Onder invloed van zonlicht wordt CO2 uit de atmosfeer vastgelegd in plantaardig materiaal (fotosynthese). De CO2 wordt in de vorm van allerlei koolstofverbindingen vastgelegd (C). Bij dit proces komt zuurstof vrij (O2). Bij de verbanding van koolstof komt energie vrij en krijgen we weer CO2.
Bomen en planten zijn natuurlijke grondstoffen waarin zonlicht en CO2 zijn vastgelegd tot een vorm van biomassa. Ze zijn een potentiële bron voor bio-energie. Als water gekookt wordt boven een kampvuur, wordt er dus gebruik gemaakt van een vorm van bio-energie. Naast bijvoorbeeld afvalhut hebben we specifiek voor energiedoelen geteelde of geoogste biomassa, energieteelten. Snelgroeiende houtsoorten (zoals populier, wilg, eucalyptus en esdoorn) behoren eerder tot het domein van de bosbouw, maar vallen eveneens onder de noemer energieteelten. Interessante landbouwgewassen voor energieopwekking zijn ondermeer maïs, zonnebloem, suikerriet, raapzaad, koolzaad, sojabonen en granen. Ook het meerjarige olifantsgras lijkt zeer interessant, omwille van zijn hoge biomassaproductie, lagere stikstofbehoefte en een geringe nood aan het gebruik van insecticiden en pesticiden. Dat is van groot belang. Bij foute dosering van kunstmest komt stikstof-oxide vrij. Dat is een broeikasgas dat 300 keer sterker is dan CO2. Teveel kunstmest brengt ons dus van de regen in de drup.
Via de voedselketen kan het plantaardig materiaal ook omgezet worden in dierlijk organisch materiaal. Mest van koeien, varkens of kippen is daarom ook te zien als een vorm van bio-energie. Ook uit mest van koeien of kippen kan bio-energie worden gewonnen. Hoe meer dier-onvriendelijke fokkerijen van kippen en varkens er in Nederland zijn, hoe meer bio-energie er dus gewonnen kan worden. Milieuorganisaties vinden deze vorm van energie overigens niet groen.
Duurzaam is bio-energie pas als de voorraad biomassa niet afneemt. Als er hout wordt verstookt moet ervoor gezorgd worden dat er minstens evenveel hout bijgroeit (o.a. door bijplanten) als voor energietoepassingen wordt gebruikt. Het plantaardig materiaal kan direct als energiebron dienen.

Verbranden en vergisten
Biomassa en reststromen kunnen op veel verschillende manieren worden omgezet in bruikbare energievormen zoals elektriciteit, warmte en gasvormige of vloeibare brandstoffen. Uit de warmte die vrijkomt bij de verbranding van biomassa en reststromen kan met behulp van een stoomturbine elektriciteit worden opgewekt. De restwarmte kan voor verwarmingsdoeleinden worden gebruikt. Het bijstoken van hout in kolencentrales en afvalverbrandinginstallaties (AVI’s) wordt reeds toegepast. “Deze biomassa kan overal en bij wijze van spreken elke dag ergens anders vandaan komen, afhankelijk van de prijs. Het is de afgelopen jaren onder meer oud hout geweest uit de houtverwerkende industrie in bijvoorbeeld Canada en agrarische reststromen, zoals olijfpitten uit Zuid-Europa, palmolie uit Azië” , stelt Ria Kalf van het Platform Bio-Energie.
Vaste biomassa wordt door verhitting zonder zuurstof omgezet in een gasvormige brandstof. Door verbranding kan de gasvormige brandstof worden omgezet in elektriciteit en warmte.
"Natte" biomassa en afval zoals mest en GFT kunnen door bacteriën in een zuurstofloze omgeving (anaëroob) en lage temperaturen worden omgezet in biogas. Ook op stortplaatsen ontstaat biogas, het zogenaamde stortgas. In Nederland wordt dit op tal van plaatsen opgevangen en gebruikt. Na zuivering heeft het stortgas praktisch dezelfde kwaliteit als aardgas.
Begin maart 2006 meldde Biomassa Holding dat het verwacht in Nederland op termijn 150 vergistingsinstallaties te kunnen bouwen die draaien op varkens- en kippenmest en voedselresten. De centrale die Biomassa Holding heeft ontworpen kan 120.000 tot 240.000 ton biomassa per jaar verwerken, waarmee 2,4 tot 4,8 Megawatt elektriciteit kan worden geproduceerd (drie-honderdste van wat er nu aan centrales in Nederland staat). .

Bio-diesel en bio-ethanol
Plantaardig materiaal kan in vloeibare brandstoffen omgezet worden met behulp van bacteriën. Uit suikerbieten of suikerriet wordt op deze manier bio-ethanol gemaakt. In Brazilië wordt dit ethanol op grote schaal gebruikt in auto’s, die lopen op een mengsel van 10% ethanol en 90% benzine. Door de verplichting die de EU oplegt is er veel bio-ethanol nodig. Daarom heeft de EU ook premies ingesteld op de productie van bio-ethanol.
Uit koolzaad of diervetten kan biodiesel gemaakt worden. Het gaat hier om een ingewikkelde technologie, die in de praktijk echter goed werkt. Bio-diesel is geschikt voor auto’s.

Bij de verbranding van fossiele brandstoffen komen – net als langs indirecte weg bij kernenergie -schadelijke gassen vrij. Eén daarvan is het broeikasgas CO2 dat tot verandering van ons klimaat kan leiden. Door gebruik te maken van bio-energie komt er geen extra CO2 vrij. Weliswaar komt er bij het omzettingsproces CO2 vrij, maar die is in de jaren daarvoor vastgelegd door de fotosynthese. Door evenveel biomassa aan te planten als er wordt verbruikt, wordt een toename van CO2 voorkomen.
.

BIJLAGE 3
Over Nuon en RWE

In het volgen de prestenteren we enkele gegevens over Nuon en RWE, de twee bedrijven die een kolencentrale aan de Eemshaven willen bouwen (bron: “Powering Profits”, SOMO in opdracht van Greenpeace, juni 2007).

Nuon
Nuon heeft in 2006 een winst gemaakt van netto 763 miljoen euro.
De belangrijkste aandeelhouders zijn de provincies Gelderland (44%) en Noord-Holland (10%) en de gemeente Amsterdam (10%); daarnaast zijn er nog 65 kleinere gemeentelijke aandeelhouders.
De stroom die Nuon produceert in haar centrales met een capaciteit van 4000 Megawatt heeft als brandstof aardgas (60%) en kolen (36%); de rest (4%) is duurzame energie, vooral wind en waterkracht.
Van de stroom die Nuon verkoopt (dus inclusief aankoop van andere leveranciers) is het aandeel gas 44%, kolen 23%, duurzame stroom 19% en kernenergie 8%.

RWE
RWE heeft in Nederland geen eigen centrales, maar verkoopt via dochterbedrijven wel stroom aan Nederlandse klanten, vooral windenergie (44%), aardgas (35%), kolen (9%), kernenergie (4%) en overige duurzaam 8%.
RWE is de grootste stroomproducent in Duitsland. De RWE groep wil 25 miljard euro investeren in centrales, waarvan 700 miljoen in duurzame energie.

U bent hier